Deze fase sla ik het liefst over. Ik haak af.
Ik baal van het bankgehang, de grote mond, al die emoties — het eindeloze gedoe over oorbellen, make-up, telefoons, games of kleding. Doe gewoon normaal!
(Tot zover de ongezouten, ongecensureerde, enigszins gechargeerde mening van een moeder op donderdagavond, 23.30 uur.)
Knuffelen, drinken geven, eten op tijd, luier verschonen — geen probleem. Maar die tijd is voorbij. In ons gezin begint het nu echt te veranderen. Rollende ogen, een air van onverschilligheid. En aan mij de uitdaging om me daar niet door te laten raken. Mijn man is daar gelukkig beter in dan ik. Ik merk dat ik het echt moet leren. Overigens is het bij elke fase van opvoeden hetzelfde: pas als die voorbij is, denk ik dat ik het een beetje begin te begrijpen. Een geluk voor onze jongsten.
Loslaten
Het loslaten van beginnende pubers vind ik knap lastig.
Vaak vraag ik me af: waarom is dat eigenlijk zo moeilijk?
Misschien omdat ze geconfronteerd worden met allerlei nieuwe dingen, terwijl ze nog zo jong zijn. Hun omgeving vraagt dingen van hen die ze nog niet aankunnen. Het voelt alsof je moet loslaten, terwijl het leven te groot en te onoverzichtelijk voor hen is.
Of is het omdat je ziet dat ze autonoom willen zijn, alles zelf bepalen willen? Dat herken je al bij een peuter die zijn mond stijf dichthoudt aan tafel. Of bij een dochter die met gestrekt been de strijd aangaat over kleding. Naarmate ze ouder worden, lijkt het steeds duidelijker: het draait om het hart van je kind.
Zelf bepalen. Doen wat ík fijn vind. Wat ík goed vind. Wat míj gelukkig maakt. Waar ik récht op heb.
Je kleuter gaat met bananenvoeten naar school — linkerschoen aan rechtervoet en andersom.
Je dochter ontdekt dat een salto op de trampoline toch wat oefening vergt.
En je puberzoon merkt dat de docent Nederlands die brief, geschreven met ChatGPT, niet zomaar accepteert.
Die gevechten over houding, uiterlijk, regels en wat wel of niet mag…
Die strijd wil ik eigenlijk niet voeren.
Ik wil strijden voor het hart van mijn kind.
Dat hart van onze kinderen — ik vind het zo moeilijk om dat te zien. Want diep vanbinnen ligt daar hetzelfde als in dat hart van mij.
Strijden
Komt het uiteindelijk niet neer op totale overgave?
Op vertrouwen — niet alleen mijn leven, maar ook dat van mijn kinderen — onvoorwaardelijk overgeven in de handen van onze Heere God?
Vertrouwen dat Zijn woorden waar zijn.
Dat ook in het leven van onze kinderen alles moet meewerken ten goede.
De Bijbel staat vol beloften voor onze kinderen. Geloof ik dat echt? Leef ik daaruit?
Komt het uiteindelijk niet neer op volledige overgave — van mijzelf, mijn leven, mijn zijn — en dus ook van ‘mijn’ kinderen?
Kinderen die uiteindelijk van de Heere zijn, die ik slechts in bruikleen heb. Om ze op te voeden voor Hem.
In vertrouwen, met zekerheid, dat Hij doet wat Hij belooft. Dat Hij doet wat goed is. Dat Hij alles gebruikt — in mijn leven en in dat van onze kinderen.
Dan sta ik aarzelend, maar hoopvol weer op.
Fluisterend: ‘Niet door kracht, niet door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden,’ zegt de Heere.
Ik hef mijn hoofd op, sla de hand weer aan de ploeg, met nieuwe moed.
En ik treed mijn kinderen opnieuw liefdevol tegemoet — geduldig, met genade, vergeving, wijsheid, correctie en redding.
In het gebed dat Hij onze kinderen zal veranderen.
