“Je verwacht er eentje, zie ik”, zei de vrouw, wijzend op mijn bolle buik. Ik beaamde het even opgewekt als zij klonk. “De tweede?” suggereerde ze, met een knik naar de kleine aan mijn hand. “De vierde” zei ik.
“De vierde?!” ze schreeuwde nog net niet. Ik wist niet meteen iets te zeggen (dat bedenk ik ’s avonds in bed pas ofzo) en lachte schaapachtig. Mevrouw deed er nog een schepje bovenop; “Dan heb je ze straks allemaal tegelijk in de pubertijd! Jij liever dan ik. We hebben er twee en dat vond ik al…” Het was een vreemd, ongemakkelijk gesprek, op z’n zachtst gezegd. En daarbij; ik zat nog in de kleine kinderen, met luiers, kleuterperikelen en een kind dat net zijn eerste huiswerk kreeg. Mijn kinderen waren voorlopig nog niet in de puberteit en ik was er ook nog niet aan toe. Maar “wij vliegen daarheen.” (Psalm 90:10)
Op dit moment – vijf jaar later – rondt de oudste de basisschool af. Het beetje aan ervaring en kennis vanuit mijn vroegere werk op het Voortgezet Onderwijs is misschien bruikbaar, maar een puber in huis is toch iets anders dan een puber in de klas, denk ik zo. Ik heb zitten bladeren in een boek over het puberbrein voor een beetje inzicht en deel er wat van.
De eerste tien jaar
Even kort wat over de eerste tien jaar in het brein, want je hebt niet zomaar een puber in huis. Daar gaan heel wat jaren aan vooraf. “De hersenen groeien als het ware van achteren naar voren. Al op jonge leeftijd zijn de motoriek, het gezichtsvermogen en de emotionele systemen klaar”, lees ik.
Al doende leert men. Spelen en bewegen stimuleren de ontwikkeling van het brein, net als veiligheid en stabiliteit. Stress, angst of gebrek aan slaap, ontspanning en beweging zijn daarentegen schadelijk, blijkt uit onderzoek. Zo doen stress en suikerrijke voeding geen goed; die laten de hersenen zelfs krimpen.
De hersenomvang van een kind van een jaar of zes is al zo’n 95% van die van een volwassen brein. Tot ongeveer het 10e levensjaar, groeien – in gezonde omstandigheden – de hersenen, maar dan begint het ontwikkelen eigenlijk pas.
Terug naar het eerdere citaat. “De betrokken hersendelen liggen achter in de hersenen. Vervolgens rijpt het middelste deel, dat deze functies coördineert. Maar juist de voorste hersendelen, waar het controlecentrum zetelt, hebben dan nog een lange weg te gaan. En dat heeft grote consequenties voor het gedrag van pubers en adolescenten op allerlei gebieden.”
Puberbrein
Bij pubers denken we aan de leeftijd van 12 tot 16 jaar. Maar feitelijk ontwikkelt het brein zich van afgerond je 10e tot je 25e. Zoals een klein kind leert lopen, zo leren je hersenen in deze periode steeds soepeler te denken. Vergelijk het met een wegennetwerk tussen de hersendelen. Smalle kronkelweggetjes groeien uit tot steeds bredere en gladdere verbindingswegen. Hoe meer je de hersenen gebruikt, hoe beter die wegen worden.
Het boek beschrijft vier verschijnselen van brein die licht werpen op pubergedrag. Kort gezegd zie je bij een puber
- geen helicopterview – Omdat de verbindingen tussen de hersendelen niet meteen goed zijn, is de informatieoverdracht langzamer, wisselt het overwicht in de hersenen van rationaal naar emotioneel en omgekeerd. Verder heeft het brein minder probleemoplossend vermogen, moeite met overzicht houden en een slechtere concentratie.
- de ratio op achterstand – de frontaalkwab (het controlecentrum) is in ontwikkeling; dat betekent moeite met keuzes maken, abstraheren, plannen, anticiperen en prioriteiten stellen.
- heftige emoties – de amygdala is verantwoordelijk voor emoties en ook daar wordt aan gewerkt. Dat betekent dat er minder controle is over de emoties, negatieve emoties de overhand hebben en het brein heeft moeite met het lezen van gezichtsexpressie en daardoor minder inlevingsvermogen.
- kicks – de hormoonspiegel stijgt en daardoor vinden er stemmingswisselingen plaats. Verder verhoogt dit roekeloosheid en vermindert dit het relativeringsvermogen. Ook is er een lagere impulscontrole.
Een herkenbaar beeld. Deze lijst betekent gelukkig niet dat ‘er niks aan te doen valt’, maar geeft inzicht in wat er gebeurt. Het is vast wel duidelijk dat een puberbrein juíst nu sturing nodig heeft. Ik citeer; “Terwijl het lichaam de ene na de andere groeispurt maakt, de hormonen op alle fronten veranderingen in gang zetten en de hersenen sterk in ontwikkeling zijn, hebben pubers, misschien nog wel meer dan jonge kinderen, structuur en kaders nodig. […] Jongeren voelen zich vaak overvraagd.” De adviezen in dit boek zijn dan ook om juist betrokken te blijven, die structuur en grenzen te bieden in een kader van liefde, het goede voorbeeld te geven, los te laten om de zelfstandigheid te stimuleren en inzicht te geven in de regels en beslissingen.
Kansrijke jaren
Paul David Tripp schreef een prachtig boek voor de opvoeding van tieners. Hierin benadrukt hij dat de tienerjaren misschien rumoerig zijn, maar ook juist een door God gegeven kans.
In 2 Timotheüs2:22 spoort Paulus aan om weg te vluchten van ‘de begeerlijkheid der jonkheid.” Tripp stelt dat de Schrift gebiedt ons strategisch te zijn en ons af te vragen wat de slechte begeerten zijn in de tienerjaren. Want er woedt een strijd. Dit is niet een ‘biologische strijd’ maar een strijd om het hart. Die strijd is er altijd in zondaarsharten, maar in het bijzonder in de jonge jaren. God roept ons als ouders juist in deze jaren op om een instrument te zijn in Zijn handen.
Predik het Woord; houd aan tijdiglijk, ontijdiglijk; wederleg, bestraf, vermaan in alle lankmoedigheid en leer. (2 Timotheüs 4:2).
Op God geworpen
In de lijdensweken wordt vaak psalm 22 aangehaald. Kunnen wij en onze kinderen David nazeggen? “Op U ben ik geworpen van de baarmoeder af; van den buik mijner moeder aan zijt Gij mijn God.” We hoeven deze weg niet alleen te gaan, maar mogen leunen op de beloften van God. Met én voor onze kinderen.
Bronnen:
Huub Nelis e.a., Puberbrein binnenstebuiten
P. D. Tripp, De kansrijke jaren (momenteel niet leverbaar, wel als e-book of bij de bibliotheek)
Tot slot een vraag aan moeders van pubers:
Welke ontdekking heb jij gedaan die je helpt je puber beter te begrijpen?
Het is ook een spiegel voor ons schrijft Bunyan in de Christinnereis. Is het zo dat ‘ouderen’ de jeugd-verleidingen overwonnen hebben of is de lust er niet meer? Dat is een groot verschil. Zien we onze eigen zonden wel helder? Als een puber de verleidingen tegenstaat is dat heel groot! En voor ons gaat het automatisch om bv niet in een wilde kermisattractie te zitten. Maar als je hart naar de zonden toegetrokken wordt en je mag door genade dat overwinnen, is die strijd vaak veel heviger dan dat we weinig uitspattende begeerten meer hebben.
Mooi artikel, dankjewel!
Gerda… als ik kijk naar nummer 1-4 vraag ik me hoe we van onze pubers kunnen verwachten dat ze op een verantwoorde manier met een mobiel omgaan. We hebben er zelf al zo’n moeite mee (ik tenminste wel!) Thuis kennen we de discussies hierover goed (maar iedereen heeft er een, mam!) maar kiezen er voor om het zo lang mogelijk uit te stellen, om het daarna met goede afspraken, accountability (we mogen altijd zien wat je doet), en veel openheid (ook over onze eigen worsteling)/beloning voor goede keuzes wel te proberen. Ik las trouwens pas dat veel van de mensen die de smartphones/social media/enz ontwerpen en programmeren zeggen dat ze hun eigen kinderen geen mobiel geven omdat ze weten hoe verslavend/tijdrovend/schadelijk voor de hersenontwikkeling het is. Ik denk niet dat je dat hoeft te zien als ‘streng-zijn’ maar juist het beste willen voor je kinderen en onze verantwoordelijkheid voor hun welzijn serieus nemen.
En daarbij natuurlijk wat je zegt over de verbinding! Ontzettend belangrijk.
Dank voor het delen van deze informatie. Kansrijke jaren is zeker een aanrader. Het stukje wat je nu schrijft over belang van structuren en grenzen had ik net nodig. Persoonlijk vind ik de smartphone echt een verzoeking. Onze pubers mogen er wel 1 vanaf het VO, maar het vraagt zoveel sturing en aandacht om ervoor te zorgen dat ze er niet elk moment naar grijpen. Soms twijfel ik over hoe streng je daar bij 14 jarigen in mag zijn, maar dit stukje leert me weer eens dat ze het ook nodig hebben dat ik daar een grens stel. Wat ik vooral leerde is om vooral de verbinding proberen te houden.