‘Jij bent mijn beste vriendin!’ hoor ik een van de meiden boven zeggen tegen haar zus. Maar blijkbaar was het van korte duur, want een paar minuten later klinkt er een boze kreet achteraan: ‘Ik vind jou nooit meer lief! Ik ga nooit meer met jou spelen!’ En ik zucht. Daar gaan we weer.
Voordat ik moeder werd heb ik me nooit gerealiseerd dat je als moeder zoveel wijsheid en geduld nodig hebt. Ook wanneer het gaat om de rivaliteit tussen broers en zussen. Eerlijk gezegd bekruipt me heel vaak het gevoel dat ik daar maar heel weinig van bezit. Hoe kun je de vrede bewaren in huis? En hoe los je conflicten op, zonder daarin een van de partijen tekort te doen?
Relaties tussen broers en zussen: ze beginnen bij de geboorte van een tweede kind om daarna levenslang te bestaan. En in die relatie ontstaat vrijwel vanaf het begin rivaliteit. De aanwezigheid van een ander kind kan namelijk voelen als een bedreiging. Want wil ieder kind ten diepste niet de volledige, onverdeelde liefde en aandacht van zijn papa en mama?
Gevoelens die je in je jeugd ontwikkelt, werken door in je volwassen leven, zowel positief als negatief. Het is dus wel degelijk de moeite waard om te investeren in een goede band tussen broers en zussen. Maar hoe dan? Sommige kinderen kunnen niet zonder elkaar, maar vooral ook niet met elkaar. Ze vechten elkaar soms de tent uit. En wat doe je dan als ouder? Ertussen springen? Zelf laten oplossen? Het seculiere, maar praktische en herkenbare boek ‘How2talk2kids – broers en zussen zonder rivaliteit’ van Adele Faber en Elaine Mazlish helpt hierbij op weg.
Aan de hand van 5 richtlijnen wil ik met behulp van het boek handvatten geven om in plaats van steeds maar competitie en ruzie te kunnen bouwen aan compassie en respect.
1.Negeer negatieve gevoelens niet
Een rake zin uit het boekje deel ik graag met jullie: ‘Aandringen op positieve gevoelens tussen kinderen leidt tot negatieve gevoelens. Het toestaan van negatieve gevoelens tussen kinderen leidt tot positieve gevoelens.’ Kinderen hebben ruimte nodig om hun gevoelens en wensen tegenover hun broers en zussen te uiten, zelfs als ze niet wenselijk zijn. Wanneer je wilt dat die gevoelens weggaan, moet je ze eerst met je kind onder ogen zien en toelaten.
Hoe doe je dat praktisch?
Casus: Marlies ontdekt dat haar jongere zusje haar nieuwe doos met glitterstiften heeft gepakt waar ze nu mee zit te kleuren. “Stommerd! Jij pakt steeds mijn spullen” Ze geeft haar zusje een flinke klap op haar hoofd
a. Benoem het gevoel van je kind
‘Je bent woedend op je zusje’
b. Verwoord het verlangen
‘Je zou willen dat ze jouw spullen gewoon laat liggen en anders eerst aan je komt vragen of ze iets mag gebruiken.’
c. Help kinderen hun gevoelens te uiten door middel van symbolen of creativiteit
‘Sla maar even op dit kussen om te laten zien hoe boos je bent.’ Of: ‘Is het een idee om een doos te maken met ‘privé’ erop. Dan kun je daar al je eigen spulletjes instoppen.’
d. Stop onacceptabel gedrag
‘Stop! We doen elkaar geen pijn!’
e. Laat kinderen zien hoe ze hun woede op een acceptabele manier kunnen uiten.
Dat is heel belangrijk: Kinderen mogen al hun gevoelens uiten, maar er zijn wel grenzen aan de manier waarop de dat doen: Je mag elkaar niet kwetsen en geen pijn doen! ‘Vertel maar tegen haar hoe boos je bent en zeg: Ik wil niet dat je mijn spullen pakt zonder het te vragen.’
2. Vermijd vergelijken
Kinderen willen al snel ‘winnen’, of ‘de beste zijn’. Tussen broers en zussen spelen deze competitieve gevoelens bijna altijd een rol. En wij als ouders hebben vaak ook nog eens de neiging om deze gevoelens te versterken door onze kinderen met elkaar te gaan vergelijken. Onze bedoelingen zijn vaak goed. We willen ons kind aansporen en aanmoedigen. Maar indirect ontmoedig je ze. Want je steekt ze ongunstig af bij de ander. Het kind is ‘minder’ dan broer of zus. De andere kant op kan ook. Je steekt een kind gunstiger af ten opzichte van de ander. De ander is ‘beter’ of ‘hoger’. En de strijd onderling wordt er alleen maar groter van.
Daarnaast leer je hen aan dat ze zichzelf met anderen moeten vergelijken. De schrijfsters van het boekje komen tot een belangrijk uitgangspunt: ‘Wat je het ene kind wilt vertellen kun je hem rechtstreeks zeggen, zonder naar zijn broer of zus te verwijzen. Het sleutelwoord is beschrijven.’ Dus in plaats van: ‘Waarom laat je je papiersnippers allemaal op tafel liggen, je broer heeft alles al netjes opgeruimd!’ beperk je je alleen maar tot het beschrijven van gedrag van het betreffende kind: ‘Ik zie nog allemaal papiersnippers op tafel liggen, dat stoort me, de snippers horen in de papierbak.’
3. Geniet van uniciteit en benoem dat
Veel ouders hanteren het principe dat je je kinderen allemaal gelijk behandelt. En op veel momenten is dat natuurlijk ook nodig en goed. Maar is dat altijd de beste weg? Ik denk dat menig ouder het weleens heeft gezegd: ‘Papa en mama houden van jullie allemaal evenveel!’ Maar wat doet zo’n opmerking eigenlijk met je kind? De schrijfsters wijzen erop dat kinderen door zo’n opmerking gek genoeg juist het gevoel krijgen minder geliefd te zijn. ‘Evenveel kan ervaren worden als minder.’ Kinderen willen graag geliefd worden, maar niet op dezelfde manier als broer of zus. Ieder kind is uniek en heeft eigen kwaliteiten, gaven, talenten. Ieder kind wil geliefd worden om wie hij is. ‘Het gaat er niet zozeer om hoeveel er van je gehouden wordt, maar dat er op de juiste manier van je gehouden wordt.’ Het is fijn wanneer ze ontdekken: papa en mama houden van mij omdat ik ben wie ik ben.
Dat kan zich op verschillende manieren uiten.
Ieder kind heeft andere behoeften. Probeer je daarop aan te passen. Als in deze periode van het najaar het ene kind het nog snel warm heeft en het andere kind koud, dan is het voor hen fijn als de een de zomerkleding nog wat langer mag doordragen en de ander al overgaat op najaarskleding. Waarom zou iedereen tegelijk moeten overstappen op lange mouwen en lange broeken?
Laat je kind zien dat je op een unieke manier van hem of haar houdt
Vertel aan je kind welke eigenschappen en kwaliteiten het heeft en dat je je kind daar zo om waardeert.
Verdeel tijd naar behoefte
Ieder kind verlangt naar aparte aandacht van papa en mama. Maar het is niet zo dat iedereen evenveel tijd van je nodig heeft. Vraag je af wat je kind graag wil.
Casus: Judith: ‘Mama, komt u nu eindelijk een keer bij mijn Playmobil kijken? U zit al heel de tijd met Rick te spelen.’
Evenveel tijd: ‘Ik speel nu een half uur een spelletje met Rick en daarna kan ik een half uur iets doen met jou.’
Tijd naar behoefte: ‘Wachten tot het spelletje voorbij is duurt wel lang he, als je je Playmobil graag wilt laten zien? Het is voor Rick nu niet leuk als we gelijk stoppen met het spelletje, dus we maken het spelletje nog even af en dan kom ik gezellig bij jou kijken! Ik ben nu al benieuwd wat je hebt gebouwd.’
4. Doorbreek vaste rolverdelingen en patronen
Kinderen worden met bepaalde karaktertrekken, talenten en beperkingen geboren. In de loop van hun leven zorgen die ervoor dat anderen en zijzelf zich een bepaalde rol opleggen. Ook in een gezin worden kinderen door ouders en andere broers/zussen vaak in een rol geduwd. Een kind wat van zichzelf heel behulpzaam is aangelegd, wordt daar ongetwijfeld regelmatig om geprezen of zo getypeerd: ‘Zij helpt altijd zo goed!’. Dat maakt een ander broertje of zusje gevoelsmatig automatisch degene die minder of niet zo behulpzaam is. Of een kind wat heel toegankelijk en sociaal is, ‘duwt’ broer of zus in de positie van het verlegen of teruggetrokken kind. De andere kant op kan ook. Wanneer een kind leren ingewikkeld vind, voelt het zich dom naast een broer die allemaal hoge cijfers haalt en tegelijk voelt oudere broer zich ‘slimmer’.
Talenten moeten en mogen erkend worden, maar niet te koste van een ander kind. ‘Als het ene kind op een bepaald gebied uitzonderlijk goed presteert, betekent dat nog niet dat de andere kinderen op dat gebied niet actief zouden kunnen zijn.’ Het feit dat grote zus op hoog niveau viool speelt, wil dus niet zeggen dat kleine zus, die het moeilijker vind om te doen, er niet net zoveel plezier aan beleefd. Pas daarom op voor opmerkingen als ‘Zij is de beste’, ‘hij is de sportiefste’, ‘zij is het netste’.
Probeer je kind zonder etiket te benaderen.
Ook bij ruzies zie je vaak een vaste rolverdeling. Het ene kind lijkt altijd ‘de dader’, het andere kind altijd ‘het slachtoffer’. En omdat we als ouders vaak bij voorbaat al uitgaan van deze rollen, zullen de kinderen zelf ook in deze rol blijven. ‘Om de cirkel te doorbreken is het essentieel om ongewenst gedrag te stoppen, zonder de rollen van de kinderen te versterken.’ Kinderen moeten de kans krijgen om te veranderen in plaats van veroordeeld te blijven tot een bepaalde rol. Maar hoe doe je dat dan, je kind de mogelijkheid geven om uit zo’n rol te stappen?
‘Als een kind een ander kind aanvalt, richt je de aandacht op het slachtoffer. Spreek met respect over de dader.’
> Casus: Mariska en Hanne zijn aan het dollen op de bank. Opeens komt Hanne hard huilend naar haar moeder gerend. “Mama, Mariska heeft me hard op mijn hoofd geslagen.”
Niet: ‘Mariska! Wat hoor ik nu? Heb jij haar geslagen? Kom jij maar even mee, hoe vaak heb ik al gezegd dat je elkaar niet mag slaan?”
Wel: “Geslagen? Oei, ik zie een rode plek. Dat zal wel pijn doen. Mariska moet leren dat ze niet met haar handen, maar met haar woorden moet vertellen dat ze iets niet fijn vind. Wil je er nog een koude doek op of gaat het al beter?”
(N.B. Uiteraard kun je na afloop wel naar de dader gaan om erover in gesprek te gaan en eventuele consequenties te verbinden aan het gedrag. Maar het gaat er hier vooral om dat op het moment dat zich een conflict aandient, je als ouder de onderlinge verhouding van de kinderen gelijkwaardig laat, in plaats van hun rollen te versterken.)
5. Conflicthantering
Een vraag die nog overblijft is: Hoe reageer je op ruziënde kinderen? Kleine ruzies kunnen ze misschien nog wel zelf oplossen, maar wat nu als een ruzie escaleert? Het is best moeilijk om op een goede manier te helpen bij het oplossen, omdat in veel gevallen de ruzie ‘onderhuids’ verder gaat. Standaardoplossingen als ‘Stop ermee!’, ‘Geef maar hier, dan mag niemand ermee spelen!’ Of ‘Wie is er begonnen?’ zorgen vaak voor frustratie en boosheid. In het boek worden verschillende niveaus van een ruzie onderscheiden.
1. Als kinderen alleen met elkaar kibbelen: Grijp niet in. Laat het gebeuren. Kinderen leren hierin goed omgaan met conflicten!
2. Conflicten waarbij de tussenkomst van een volwassene helpend kan zijn.
- Vraag wat er aan de hand is en luister.
- Erken de gevoelens van íeder kind en reflecteer het gezichtspunt van ieder kind door kort samen te vatten wat hij/zij zegt.
- Praat met respect over het probleem en vertel aan de kinderen dat je er vertrouwen in hebt dat ze zelf een oplossing kunnen bedenken die voor alle kinderen eerlijk is.
- Geef eventueel nog een suggestie en laat hen daarna weer met rust.
3.Situatie waarbij de ruzie dreigt te escaleren.
- Beschrijf wat je ziet
- Stel je grenzen
- Haal de kinderen uit elkaar
- Maak een afspraak met de kinderen om het uit te praten, voordat ze verder gaan spelen. Hiervoor gebruik je de stappen bij nr. 2.
Aan de slag!
- Bedenk voor jezelf welk van de bovenstaande richtlijnen bij jou aandacht verdient of verdienen.
- Bedenk daarbij een aansluitende casus van de afgelopen week uit je gezin en ga aan de hand van de uitleg na hoe je deze situatie ook had kunnen aanpakken.
- Laat deze richtlijn voor jezelf een doel zijn voor de komende week/maand.
Je kunt dit natuurlijk ook verspreiden over een langere periode en dan alle richtlijnen ‘langslopen’ in je gezin.
In dit blogartikel heb ik vooral de richtlijnen vanuit het boekje geprobeerd kort weer te geven en toe te passen. In een volgend blogartikel wil ik nog stilstaan bij de geestelijke kanten van de rivaliteit tussen broers en zussen en vanuit de Bijbel lessen trekken naar het leven van alledag.